Les 10
Stam
De stam is een vorm van het werkwoord. Het deel dat je overhoudt als je -en wegdoet bij de infinitief , dat is de stam.
voorbeeld: kruipen - kruip is de stam (kijkletter p)
drinken- drink is de stam (kijkletter k)
werken- werk is de stam (kijkletter k)
De stam eindigt op de kijkletter.
Uitgang
Het deel dat je achteraan de stam toevoegt, is de uitgang van het werkwoord.
ik drink (alleen kijkletter, geen uitgang)
jij drinkt
hij drinkt
wij drinken
jullie drinken
zij drinken
Tegenwoordige tijd(t.t.) of verleden tijd(v.t.)
In welke tijd een zin staat, zie je aan het werkwoord.
Gebeurt het nu, dan is het de tegenwoordige tijd. Gebeurde het vroeger, dan is het de verleden tijd.
Het regent nu. Het regende gisteren.